Tijdsbeeld
Bijna 2300 kerken in Nederland worden als monument beschouwd en genieten op grond daarvan (enige) bescherming..
Een kerk domineert veelal in het dorpsbeeld door de schaal, de bijzondere bouwstijl en/of de gebruikte bouwmaterialen.
Bovendien is zij een oriëntatiepunt vanuit de verte, zeker in dit vlakke land.
Na de Reformatie werden in de loop van de 16e eeuw vele
(voormalige) katholieke kerken door de protestanten in
gebruik genomen. Waar geen kerk was volgde nieuwbouw,
vooral in de gouden 17e eeuw toen we bevrijd waren van de
Spanjaarden. De overheid steunde toen de protestantse
godsdienst en de andere kerkgenootschappen mochten wel
hun eredienst uitoefenen, maar in de 17e eeuw alleen in
gebouwen die er uitwendig niet als kerk uitzagen, zoals
schuren. In de 18e eeuw gold een iets ruimer standpunt, maar
andere dan hervormde kerkgebouwen mochten geen toren en
klok hebben.
De grondwet van 1798 (Bataafse Republiek) stelde alle
godsdiensten gelijk. Men kon nu nieuwe kerken gaan bouwen
zonder toestemming van de burgerlijke overheid. En dat
gebeurde aanvankelijk ook; zo verrezen er tussen 1796 en
1840 niet minder dan 150 katholieke kerken en werden 66
nieuwe staties (zeg maar parochies) gesticht. Na het herstel
van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 nam de RK-
bouwactiviteit een nog grotere vlucht.
Waterstaatskerken
Per 1824 bepaalde koning Willem I dat nieuw- of verbouw van
kerken voortaan koninklijke goedkeuring behoefde. De
uitvoering werd opgedragen aan de minister van o.m. Waterstaat. In de praktijk kwam het er op neer, dat de ingenieurs van
Waterstaat de ontwerpen maakten of het toezicht hadden op de ontwerpen van anderen. Op die manier kregen de kerken,
die in het tweede kwart van de 19e eeuw gebouwd werden, het predicaat 'Waterstaat' opgelegd. In feite gaat het qua stijl om
neoclassicisme of barok-classicisme --- dezelfde trant als de openbare gebouwen ten tijde van koning Willem II. In
traditionele vormen werden ook vele kleine hervormde kerkjes opgetrokken in de eerste helft van de 19e eeuw. Het was een
voortzetting van het reeds in de 18e eeuw veel voorkomende type protestantse dorpskerk. Meestal zijn het een-beukige
gebouwtjes met aan een of beide korte zijden driehoekige sluitingen, spitsboogvensters en een veelhoekig torentje op het
dak. Ze zijn niet uitgesproken classicistisch, of het moest zijn in onderdelen zoals portalen. Het interieur is gewoonlijk
eenvoudig, witgepleisterd met een gestucadoord-houten gewelf of een tongewelf met trekbalken. Ook de kerken van de
andere kerkgenootschappen hebben over het algemeen weinig pretenties; ze zijn vaak verwant aan de landelijke bouwkunst.
Stucadoorsgotiek
Rond het midden van de 19e eeuw ruimt de neoclassicistische kerkarchitectuur het veld voor de neogotiek (naar buitenlandse
invloeden en de voorkeur van koning Willem II), zonder overigens geheel te verdwijnen.
Verreweg de meest invloedrijke figuur van de kerkelijke bouwkunst rond het midden van de 19e eeuw is de bouwmeester
Theo Molkenboer (1796-1863). Evenals andere architecten en aannemers in deze periode gebruikte hij echter de gotische
vormen en motieven "zonder het flauwste begrip van de wijze, waarop de middeleeuwers hun bouwwerken construeerden".
Zijn gewelven zijn van gestucadoord hout en zijn bladkapitelen laat hij in stuc modelleren. Constructie en bouwtechniek zijn
die van de Waterstaatstraditie en als zodanig vrij licht maar solide.
Andere vertegenwoordigers van de stucadoorsgotiek zijn H.J. van den Brink, Th.Asseler (neef -- oomzegger van Molkenboer
en aanvankelijk als diens opzichter werkzaam; en P. Soffers. Molkenboer behoort tot de eindfase van een periode in de
architectuur, met P. Cuypers begint een nieuwe.
Heden
Er verdwijnen veel kerken uit het beeld van onze woonplaatsen. Op dit moment geldt dit met name ook voor de katholieke
kerken die gebouwd zijn in de eerste periode na de gelijkstelling van alle godsdiensten (1798). In feite zijn dit dus de oudste
katholieke kerken van Nederland. Door hun kleinschaligheid, het zijn veelal dorpskerken, vallen ze minder op en missen ze
de grootse uitstraling van de kerken, zeg maar bouwwerken, die in de tweede helft van de 19de en begin 20ste eeuw zijn
neergezet.
Door hun kleinschaligheid zijn het juiste deze kerken die eenvoudig voor een breder gebruik geschikt te maken zijn. Alleen al
daarom verdienen deze kerken een zorgvuldige behandeling en behoud voor de toekomst.
Voor zover bekend de oudste foto van de buitenzijde
ca 1880